Dodenherdenking, ooit een dag van reflectie, het herdenken van hen die gevallen waren, gedeporteerd, gevangen genomen en nimmer waren teruggekomen, maar ook denken aan al die slachtoffers uit een afschuwelijke tijd.
Mijn vader nam me in 1955 voor het eerst mee naar een herdenking op de Apollalaan, bij het monument van de verzetsgroep, zijn grote hand lag op mijn smalle jongensschouder en tijdens de indrukwekkende stilte, waar je slechts hier en daar een vogel hoorde, voelde ik zijn lichaam schokken, de reus bleek even heel klein te zijn, geknakt als het ware, toen was het moment van intense stilte voorbij en sloten we aan bij de rij om ook onze bloem te leggen.
Mijn vader nam me in 1955 voor het eerst mee naar een herdenking op de Apollalaan, bij het monument van de verzetsgroep, zijn grote hand lag op mijn smalle jongensschouder en tijdens de indrukwekkende stilte, waar je slechts hier en daar een vogel hoorde, voelde ik zijn lichaam schokken, de reus bleek even heel klein te zijn, geknakt als het ware, toen was het moment van intense stilte voorbij en sloten we aan bij de rij om ook onze bloem te leggen.
Later, heel veel later kwamen de woorden pas, over zijn leven in de kampen, de afschuwelijke zaken die hij had meegemaakt, hortend en stotend kwamen de fragmentarische gegevens van een tijd die men zich nauwelijks voor kan stellen.
Herdenken was toen en ook de jaren erna, meer als even stil zijn, het was het moment dat men terug dacht aan allen die hun leven gaven in die donkere dagen, gevallen vanwege de waan van een ideologie die mensonterende taferelen had veroorzaakt, maar ook van verraad, van fout en goed zijn, van verzet en al die andere menselijke en onmenselijke aspecten van een verschrikkelijk handwerk, oorlog, bezetting, onderdrukking en deportaties, moordzucht, haat en verraad.
Ik groeide op en kwam eens thuis en zei tegen mijn vader, dat ik die rotmoffen haatte, hij keek me aan, was ontdaan en zei waarom haat jij mensen die je niet kent, ik antwoordde omdat ze moffen zijn en jou pijn hebben gedaan.
Er volgde een lange stilte, zijn torso pompte op en neer, zijn blik was er één van immense pijn, ik huiverde en voelde me ineens intens klein, weg ebde de stoere opstandige haat, ik wist me geen raad, eindelijk hoorde ik zijn stem, ongewoon zacht en bijna fluisterend stil, hij zei luister even naar wat ik je zeggen wil.
Herdenken was toen en ook de jaren erna, meer als even stil zijn, het was het moment dat men terug dacht aan allen die hun leven gaven in die donkere dagen, gevallen vanwege de waan van een ideologie die mensonterende taferelen had veroorzaakt, maar ook van verraad, van fout en goed zijn, van verzet en al die andere menselijke en onmenselijke aspecten van een verschrikkelijk handwerk, oorlog, bezetting, onderdrukking en deportaties, moordzucht, haat en verraad.
Ik groeide op en kwam eens thuis en zei tegen mijn vader, dat ik die rotmoffen haatte, hij keek me aan, was ontdaan en zei waarom haat jij mensen die je niet kent, ik antwoordde omdat ze moffen zijn en jou pijn hebben gedaan.
Er volgde een lange stilte, zijn torso pompte op en neer, zijn blik was er één van immense pijn, ik huiverde en voelde me ineens intens klein, weg ebde de stoere opstandige haat, ik wist me geen raad, eindelijk hoorde ik zijn stem, ongewoon zacht en bijna fluisterend stil, hij zei luister even naar wat ik je zeggen wil.
Hoe Duitsers en anderen in strafbataljons werden gejaagd, een zekere dood tegemoet, ja hij sprak zelfs van moed, want met de punt van een bajonet in je rug, was er geen keuze en geen weg terug, ook hoe de dood rondwaarde in de kampen, hoe je verwerd tot een dier, hoe je vocht om een beschimmelde korst brood en hoe alle menselijkheid in je werd gedood.
Hij leerde mij dat je mensen niet generaliserend over één kam mocht scheren, want dan was je geen haar beter dan zij die destijds de wereld zoveel kwaad hadden gedaan, maar hij had nog een wijsheid die hij me aan mijn verstand bracht, Jongen zie hij, vecht nooit ideologische voor Volk en Vaderland, jouw vader had geen land en na die verschrikkelijke tijd, van overleven, wilde de staat hem en vele andere slachtoffers hen geen erkenning geven.
Ik kijk nu met ingehouden woede, naar de media berichten, hoe het bestaat dat regenteske idioten onze herdenking verkwanselen, door het te vermengen met de doden van de agressor, door het te besmeuren met gedichten over foute mensen die foute keuzes hadden en hebben gemaakt.
4 mei, is niet meer een dag van nationale herdenking voor mij, o ik zal zeker aan die man en zijn mede slachtoffers denken, aan hen die gevallen zijn en nimmer terug zijn gekomen, hun nagedachtenis is besmeurd en bevlekt, men toont geen enkel respect, men kweekt haat omdat men het kwaad goedpraat.
Het was al begonnen toen idiote gekken ongestoord en ongestraft onze kransen en bloemen mochten gebruiken als voetbal, als knieval werd ons verteld dat Marokko voor onze vrijheid ook had gevochten en zouden de vandalen teleur zijn gesteld omdat dat niet werd verteld.
Zo maakt men van een eerbetoning eerder een nationale wanvertoning, zo besmeurt men de nagedachtenis aan dappere mensen, aan slachtoffers van een verderfelijk regime, ik ben geen zoon van Luther of Calvijn en ook geen Paap of Communist, ik ben de zoon van mijn vader, die geen land bezat, die niet haatte maar ook nooit van zijn land de erkenning kreeg die hij had verwacht.
We lieten al de 3 van Breda vrij, we stonden toe dat ambtenaren en bestuurders gewoon in vreemde dienst de vijand mochten bijstaan, nu zijn we zover gezonken dat we als natie de laatste restjes van respect en eer verkwanselen voor een nieuw soort herdenken, we gaan nu aandacht voor de moordenaars en meelopers en hun nazaten schenken.
Ik ben eigenlijk blij dat die generatie die de grootste offers bracht, dit niet meer mee hoeven te maken, u neemt het me hopelijk niet kwalijk, ik moet bij de gedachte aan deze waanzin van respectloosheid bijkans braken, van mij mag nu IEDEREEN op die dag en dat moment een Schreeuw slaken, deze wanvertoning moet men staken.
Ingezonden gastcolumn Cor Stoker